Het Rekenhof heeft onderzocht of het mechanisme waarmee de pensioenen van de vastbenoemde ambtenaren van de lokale besturen worden gefinancierd, duurzaam is en of de Federale Pensioendienst (FPD) de responsabiliseringsbijdrage correct berekent. Het concludeert dat de laatste hervorming de financieringsmoeilijkheden niet oplost en zelfs kan verergeren door de bijdragevermindering die wordt toegekend aan lokale besturen die een aanvullend pensioen aanbieden aan hun contractuele personeelsleden. Daarnaast moet de FPD de berekening van de responsabiliseringsbijdrage beter controleren, meer bepaald door de manuele herbewerking te beperken en door de gegevens te controleren die afkomstig zijn van de voorzorgsinstellingen.
De pensioenen van de vastbenoemde ambtenaren van lokale besturen zijn ten laste van hun werkgever, d.w.z. de gemeenten, de OCMW’s, de provincies, de politiezones, de intercommunales enz. De Staat organiseert het in gemeenschap brengen van die pensioenen tussen de lokale besturen.
Die wettelijke pensioenen worden gefinancierd via repartitie: de bijdragen die in een bepaald jaar worden gestort, financieren de pensioenen van datzelfde jaar. De financiering van de pensioenen van de vastbenoemden steunt echter op een aantal actieve personeelsleden dat alsmaar krimpt omdat ze worden vervangen door contractuelen. Dat vastbenoemden worden vervangen door contractuelen is onder meer te verklaren door het verschil in loonkosten. Contractuelen ontvangen immers een werknemerspensioen, dat minder duur uitvalt voor de werkgever. Die tendens doet een vicieuze cirkel ontstaan: hoe sterker het aantal vastbenoemden afneemt, hoe hoger de te innen bijdrage wordt en hoe interessanter het wordt om gepensioneerde vastbenoemden te vervangen door contractuelen.
In 2011 heeft de wetgever het gesolidariseerde pensioenfonds opgericht, waarin nu nagenoeg alle lokale besturen verzameld zijn. Dat fonds wordt voornamelijk gestijfd met een basisbijdrage die alle lokale besturen betalen en met een nieuwe variabele bijdrage, de zogeheten “responsabiliseringsbijdrage” ten laste van lokale besturen waar de pensioenlast hoger ligt dan de basisbijdrage.
Het belang van de responsabiliseringsbijdrage neemt toe om de stijgende pensioenlasten te dekken. Ze zou nagenoeg kunnen vertienvoudigen tussen 2012 en 2026. Op middellange termijn zou ze de belangrijkste financieringsbron van het gesolidariseerde pensioenfonds kunnen worden, terwijl ze nu maar een vijfde van de ontvangsten vertegenwoordigt. Een te hoge responsabiliseringsbijdrage is niet echt houdbaar voor de lokale besturen en tast het solidariteitsmechanisme aan.
Het Rekenhof heeft de berekening van de responsabiliseringsbijdrage onderzocht. Het stelt vast dat het een complex proces is dat amper gedocumenteerd en geautomatiseerd is. Bovendien worden de gegevens afkomstig van de voorzorgsinstellingen, die het wettelijke pensioen betalen aan een derde van de vastbenoemde ambtenaren van de lokale besturen, onvoldoende gecontroleerd, terwijl ze fouten bevatten.
In 2018 heeft de wetgever tot slot een financiële stimulans ingesteld om de toekenning van aanvullende pensioenen aan contractuele personeelsleden van lokale besturen aan te moedigen. Die stimulans werd voor het eerst toegepast in 2020.
De stimulans wordt gefinancierd door de responsabiliseringsbijdrage op te trekken van lokale besturen die geen plan hebben voor aanvullende pensioenen. Die werkwijze brengt het evenwicht van het gesolidariseerde pensioenfonds in het gedrang, versnelt het einde van de solidariteit en genereert onevenwichtige transfers tussen lokale besturen. Het Rekenhof stelt ook vast dat de stimulans wordt berekend op basis van attesten waarvan de gegevens niet worden gecontroleerd en die manueel worden overgenomen, hoewel ze beschikbaar zijn bij de RSZ.
Het Rekenhof formuleert in zijn verslag aanbevelingen voor de wetgever, voor de minister van Pensioenen, voor de FPD en voor het beheerscomité van het gesolidariseerde pensioenfonds om de loonkosten van contractuelen en vastbenoemden naar elkaar toe te laten evolueren, de responsabiliseringsbijdrage op een houdbaar niveau te handhaven, de stimulans voor het opbouwen van een aanvullend pensioen te financieren buiten het fonds om en het toezicht door de FPD te verbeteren.
In haar antwoord verklaart de minister van Pensioenen dat de ministerraad haar heeft gevraagd zich over de financieringsproblemen van de pensioenen van de lokale besturen te buigen en dat ze daarbij zal steunen op de vaststellingen en aanbevelingen in het verslag van het Rekenhof.
Context
De pensioenen van de vastbenoemde ambtenaren van lokale besturen zijn ten laste van hun werkgever. De Staat maakt die wettelijke pensioenlasten gemeenschappelijk door een sociale basisbijdrage in te houden die wordt berekend op de loonmassa van de vastbenoemde personeelsleden van de lokale besturen, ongeacht de werkelijke pensioenlast van elke werkgever. Dat systeem van solidariteit tussen de lokale besturen wordt gefinancierd via repartitie: de loonmassa moet dus even snel evolueren als de pensioenlast om een stabiele bijdragevoet te kunnen behouden.
Het systeem van gemeenschappelijke financiering omvat op dit moment bijna alle lokale besturen met vastbenoemden in dienst, d.i. 1.587 (groepen van) werkgevers, binnen het Gesolidariseerde Pensioenfonds (GPF) dat wordt beheerd door de Federale Pensioendienst (FPD). Omdat de pensioenlast sneller steeg dan de loonmassa, werd in 2012 een responsabiliseringsbijdrage ingevoerd. Die wordt ingehouden bij de lokale besturen waar de pensioenlast hoger ligt dan de basisbijdrage. Ze vormt de sluitpost van het GPF en wordt elk jaar berekend om het GPF in evenwicht te brengen. In 2020 bedroeg ze 597,8 miljoen euro of 20,8 % van de ontvangsten van het fonds.